“I’ll let you be in
my dreams if I can be in yours”
I said that
(Uit:
Talkin' World War III Blues, 1963)
Ik droom dat ik aan het
bellen ben met een collega-ouderling. Hij heeft drie vragen aan me.
De eerste gaat over Bob Dylan. Deze mede-ambtsdrager leest momenteel
Ik Jan Cremer III, het derde boek van Cremers autobiografie. De vraag
is helder: was Dylan inderdaad halverwege de jaren zestig verslaafd
aan de drugs, zoals Cremer betoogt? Als goed ingevoerde
Dylan-liefhebber, zou ik wel raad weten met deze vraag.
Ik antwoord dat ik het
niet uitsluit wat Cremer over Dylan zegt. En dat het zelfs goed zou
kunnen. Je moet weten, zeg ik in mijn beantwoording, dat Dylan in die
jaren behoorlijk druk en actief was. Hij stapte over van akoestische
naar elektrische muziek, maakte in mum van tijd drie albums
(waaronder één dubbel-album) en toerde over de hele wereld.
Het zou dus goed kunnen
dat de liedjessmid drugs gebruikte om op energie en creativiteit op
te doen. En dat Dylan zijn motorongeluk gebruikte om zowel zijn
agenda leeg te maken, als om in alle anonimiteit af te kicken. Na dit
ongeluk duurde het nog zo'n anderhalf jaar voordat een nieuw
studio-album van de zanger werd afgeleverd. John Wesley Harding, een
oudtestamentisch album (verwijzen de initialen naar Dylan's God: John
Wesley Harding → JHWH?), een zoete stem en een voorzichtige stap
naar de country.
Met deze prachtige
volzinnen heb ik de eerste vraag van de mede-ambtsdrager beantwoordt.
Daarna volgt een vraag over ons gezamenlijk ambtswerk. Maar die vraag
krijg ik al niet helder meer binnen. De derde vraag is nooit gesteld.
Ik bevind me namelijk in dat schemergebied tussen slaap en ontwaken.
Dat gebied waarbij je weet dat je droomt. Om die droom vast te houden
houd je je ogen nog dicht – als je je ogen open doet, spat de droom
als een luchtbel uit elkaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten