De Kerstdagen zitten er op, de kerstboom is het huis uit gezet - of misschien nog niet helemaal, omdat de traditie voorschrijft dat de kerstboom pas met Driekoningen, 6 januari, het pand uit mag. We maken ons op voor Oudjaar; de eerste jaaroverzichten zijn al gedeeld met het publiek.
Op straat is het stil. Stiller dan anders in die laatste week van het kalenderjaar. De premier heeft opgeroepen om zoveel mogelijk thuis te blijven. Alleen als het strikt noodzakelijk is, mag je de deur uit. Aan het begin van de strenge lockdown werden de regels nog niet zo nageleefd, maar inmiddels is het de norm: stilte.
Dat is ook wel prettig. Door een akelig virus worden we gedwongen tot een nationale contemplatie. Daar is niets mis mee, de rat race moeten we maar eens laten voor wat het is.
De laatste jaren draai ik rondom de jaarwisseling de elpee John Wesley Harding. Zonder dat daar een directe aanleiding voor is. Dacht ik. Die aanleiding is er natuurlijk wel. Want dit album werd op de markt gebracht tijdens de officieuze Derde Kerstdag van 1967. Inmiddels dus 53 jaar geleden.
Toen John Wesley Harding, het album, Abraham zag, maakte ik een stukje over deze plaat. Over de eerste plaat na zijn merkwaardige motorongeluk. Over een inhoudelijke koerswijziging, met al die oudtestamentische verwijzingen. Dat soort dingen.
Als je de titel van het album afkort, zou je zomaar tot JWH(W) kunnen komen, de Godsnaam waarmee Ik-ben zich aan Mozes bekend maakte, in de brandende struik op de berg Horeb. Dat kun je er in zien, mogelijk is dié verwijzing niet gelegd door de artiest.
You never know.
Maakt ook niet uit. Het is wel een mooie aanleiding om deze dagen van stilte en rust te vermengen met John Wesley Harding.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten